‘Mijn naam is Gep en samen met Johanna woon ik in Buren. Ik woon al mijn hele leven in dezelfde straat en Johanna is van Nes naar Buren verhuisd. We zijn beide rond de tachtig en wonen op een kleine boerderij in het mooie Buren. Mijn hobby is dicht bij huis, namelijk mijn Friese paarden.
‘Ik neem jullie mee terug in de tijd naar het eiland van toen. Het eiland zag er heel anders uit. Ten eerste was er per dag maar 1 tot 2 keer een boot die heen en weer ging tussen het eiland. Dit maakte het niet zo makkelijk om naar het vasteland te gaan of weer naar het eiland terug te keren. Konden de boten niet varen dan was het eiland op zichzelf aangewezen. Dit kon door laag water of door ijs. In deze periodes was de zelfvoorziening op het eiland erg belangrijk.
‘Om het warm te houden werd op het strand hout en steenkool gejut. Thuis werd dit naast de boerderij neergezet zodat het zout eruit kon trekken. En daarna werd het gebruikt voor de kachel. Koeienvlaaien van de koeien werden na een week drogen ook verzameld. Deze werden evenals dennenappels gebruikt voor het opstoken van het vuur. Was het eenmaal opgestookt? Dan kon het gejutte hout gebruikt worden.
‘Qua voedsel: mosselen werden uit de Waddenzee gehaald en uit de Noordzee werden de garnalen gehaald. Ook werden er botlijntjes uitgezet, dit zijn lange lijnen met haken eraan om vis te vangen. De volgende dag konden de eilanders dan kijken wat de vangst was en werd die verzameld. Het lag echt aan de omstandigheden en het verschilde per keer wat de vangst was. Ook werden er paarden gebruikt om een net door het water heen te trekken. Hieruit was de vangst ook divers.
Op de boerderij waren dieren aanwezig. Koeien, schapen en varkens. Deze werden ook geslacht zodat er voedsel was. De koeien en de schapen werden gebruikt om te melken en van de schapenmelk werd bij ons thuis schapenkaas gemaakt. Verder werd er gestroopt, vooral konijnen of zelfs vogels op het strand. Ook had iedereen een eigen groentetuin, waar verscheidene groentesoorten werd verbouwd. Al met al maakten al deze dingen de Amelanders erg zelfvoorzienend.
‘Kleding werd onder elkaar doorgegeven, maar ontstond ook uit zelfvoorziening. Van het wol van de schapen werden truien gemaakt en weer op elkaar doorgegeven. Ook dacht iedereen om elkaar. Was er iemand met minder te besteden, dan werd daarvoor gezorgd en hielpen we elkaar. Iemand die het niet ruim had werd zo meegetrokken door de winter.
‘Al met al draaide het allemaal heel erg om het buitenleven, in de natuur en hier de zelfvoorziening uithalen. Er zit een stukje avontuur in buitenleven, en een beetje avontuur is altijd leuk. Ik ben nu nog dagelijks buiten te vinden en dan vooral met mijn paarden. En daar geniet ik elke dag weer van.